e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
griesmeelpudding griesmeelpap: griesmeelpap (Hoensbroek) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] III-2-3
griffel griffel: griffel (Hoensbroek) een stift van leisteen om daarmee op een lei te schrijven [griffel, griffie, grift, touche, cijferpen] [N 87 (1981)] III-3-1
grijns greilach: grīē-lach (Hoensbroek), grijns: grijns (Hoensbroek), grīēns (Hoensbroek) grijns [grijnst] [N 10 (1961)] III-1-4
grijnzen grijnzen: grijnzen (Hoensbroek) spottend lachen soms met een onaangename vertrekking van het gezicht [grijzen, blieken, blikken, grijzen, griemen] [N 85 (1981)] III-1-4
grijpen door roofdieren vangen: vange (Hoensbroek) Hoe noemt u het vastgrijpen van ratten, muizen, etc. door roofdieren (klampen) [N 83 (1981)] III-4-2
grijpen naar grijpen: nao get griepen (Hoensbroek), snappen: sjnappe (Hoensbroek) grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] III-1-2
gril streek: streek (Hoensbroek) een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)] III-1-4
groei, wasdom groei: ideosyncr.  greuj (Hoensbroek), wasdom: wasdòm (Hoensbroek) Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)] III-4-3
groeien groeien: grø̄i̯ǝ (Hoensbroek), groter worden: groo(e)tər wèèrde (Hoensbroek), wassen: wasse (Hoensbroek), wasǝ (Hoensbroek) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] I-4, III-1-1
groeien, wassen groeien: ideosyncr.  greuje (Hoensbroek), wassen: wasse (Hoensbroek) Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3