e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarvlecht vlecht: vleek (Hoensbroek) lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)] III-1-1
haarwrong knot: knoet (Hoensbroek), kuif: koef (Hoensbroek, ... ) haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)] III-1-1
haasje-over bokspringen: bokspringen (Hoensbroek) Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)] III-3-2
haast hebben haasten: huêste (Hoensbroek) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] III-1-4
haastig haastig: haostig (Hoensbroek) vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)] III-1-4
hagelen hagelen: hagele (Hoensbroek) hagelen [DC 53A (1978)] III-4-4
hagelkruis hagelkruis: ee hagelkruuts (Hoensbroek) Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hagelsteen, hagelkorrel hagelsteen: hagelsjtee (Hoensbroek), hagelsjteen (Hoensbroek), hagelsjting (Hoensbroek) hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4
hak hak: hak (Hoensbroek, ... ), hakje: hɛkškǝ (Hoensbroek), krebber: krɛbǝr (Hoensbroek), pollevie: pǫlǝvi (Hoensbroek) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak van een schoen hak: der hak (Hoensbroek, ... ), hak (Hoensbroek, ... ), pollevie: poleviè (Hoensbroek), pollevie (Hoensbroek) hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] III-1-3