17750 |
haarvlecht |
vlecht:
vleek (Q039p Hoensbroek)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
17581 |
haarwrong |
knot:
knoet (Q039p Hoensbroek),
kuif:
koef (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22348 |
haasje-over |
bokspringen:
bokspringen (Q039p Hoensbroek)
|
Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18986 |
haast hebben |
haasten:
huêste (Q039p Hoensbroek)
|
door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
haastig:
haostig (Q039p Hoensbroek)
|
vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagele (Q039p Hoensbroek)
|
hagelen [DC 53A (1978)]
III-4-4
|
23495 |
hagelkruis |
hagelkruis:
ee hagelkruuts (Q039p Hoensbroek)
|
Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hagelsjtee (Q039p Hoensbroek),
hagelsjteen (Q039p Hoensbroek),
hagelsjting (Q039p Hoensbroek)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
hakje:
hɛkškǝ (Q039p Hoensbroek),
krebber:
krɛbǝr (Q039p Hoensbroek),
pollevie:
pǫlǝvi (Q039p Hoensbroek)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
der hak (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
hak (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
pollevie:
poleviè (Q039p Hoensbroek),
pollevie (Q039p Hoensbroek)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|