23401 |
aureool |
heiligenschijn:
inne hillige sjrieën (Q039p Hoensbroek)
|
De gouden lichtkrans of -kring boven om het hoofd van een heiligenbeeld [aureool, nimbus?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
averechts:
averechts (Q039p Hoensbroek),
verkeerd:
verkierd (Q039p Hoensbroek),
verkiêrd (Q039p Hoensbroek)
|
niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23257 |
avondgebed |
avondgebed:
oavendgebed (Q039p Hoensbroek)
|
Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aovendaete (Q039p Hoensbroek),
aoventaete (Q039p Hoensbroek),
oaventêête (Q039p Hoensbroek),
avondseten:
aovesète (Q039p Hoensbroek)
|
de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
24445 |
avondspin |
geluksspin:
eigen spellingsysteem
gelŭkssjpin (Q039p Hoensbroek),
geluksspinnetje:
ee geluks-sjpinke (Q039p Hoensbroek),
spin:
WLD Men zegt het Duitse spreekwoord: Spinne am Morgen bringt Kummer und Sorgen, Spinne am Abend bringt Glück am dritten Tage
sjpin (Q039p Hoensbroek)
|
spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
23673 |
avondtriduüm |
avondtridum:
oavendtrieëdijum (Q039p Hoensbroek)
|
Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24061 |
avondwake |
avondmis:
oavendmes vuuër ... (Q039p Hoensbroek),
bedens:
beeës (Q039p Hoensbroek)
|
De dienst gehouden op de avond voorafgaand aan de begrafenis. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20546 |
azijn |
edik:
eâk (Q039p Hoensbroek)
|
azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18321 |
baaien onderrok |
baaien (bn.):
baaie (Q039p Hoensbroek),
baaien rok:
baaie rok (Q039p Hoensbroek),
baaie-rok (Q039p Hoensbroek),
baaierok (Q039p Hoensbroek),
baaje rok (Q039p Hoensbroek),
bui-je rok (Q039p Hoensbroek)
|
onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18282 |
baalschort |
baalscholk:
balsjolk (Q039p Hoensbroek),
baalzak:
balzak (Q039p Hoensbroek),
balenscholk:
baale-sjôlk (Q039p Hoensbroek),
zakkenscholk:
zakkesjolk (Q039p Hoensbroek)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|