22321 |
baantje glijden op het ijs |
glijden:
glijje (Q039p Hoensbroek),
Zo wordt het ook wel genoemd.
glij-e (Q039p Hoensbroek),
keien:
keije (Q039p Hoensbroek),
kejje (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
kij-e (Q039p Hoensbroek),
litsen:
litsjen (Q039p Hoensbroek),
slepen:
sjlīēpe (Q039p Hoensbroek)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
ba:rd (Q039p Hoensbroek),
baard (Q039p Hoensbroek),
wel:
węl (Q039p Hoensbroek)
|
baard [DC 01 (1931)] || De uitpuilende rand mortel die ontstaat bij het aanbrengen van een geknipte voeg. [N 32, 35c] || een baard [ZND A1 (1940sq)]
II-9, III-1-1
|
20551 |
babbelaar |
smeerlap:
smaerlap (Q039p Hoensbroek)
|
babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21163 |
bagagewagen |
bagagewagen:
bagagewagen (Q039p Hoensbroek)
|
een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34585 |
bak |
komp:
komp (Q039p Hoensbroek)
|
Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr]
I-13
|
34257 |
bak om boter in te kneden |
boterkuip:
[boter]kyp (Q039p Hoensbroek)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|
21189 |
baken |
baak:
baak (Q039p Hoensbroek)
|
elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33417 |
bakhuis |
bakhuis:
bakǝs (Q039p Hoensbroek)
|
Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2]
I-6
|
20585 |
bakken |
bakken:
bàkkə (Q039p Hoensbroek)
|
bakken [RND]
III-2-3
|
33418 |
bakoven |
oven:
ǭvǝ (Q039p Hoensbroek)
|
De ingemetselde stookplaats in het bakhuis (of, als er geen apart bakhuis aanwezig is, onder de schouw) voor het bakken van brood. Vergelijk het lemma "broodoven" in Wld ii.1, pag. 68. De kaart is een gecombineerde woord- en klankkaart; er is ook in aangegeven in welke plaatsen de hypercorrectie aangeblazen h (of het vervangingsfoneem ervan zoals (g)u̯-) in het woord oven voorkomt. Daarmee is deze kaart en aanvulling op die van Grootaers 1942; zie de speciale bibliografie, wiens materiaal ook in de kaart is opgenomen. [N 5A, 25a; add. uit OB 2, 1]
I-6
|