e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
basiliek basiliek (<lat.): een baseliek (Hoensbroek) Een basiliek. [N 96A (1989)] III-3-3
bazige vrouw kankerpit: kankerpit (Hoensbroek) een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)] III-1-4
bebroed onbevrucht ei vuil ei: vūl ęi̯ (Hoensbroek) [N 19, 54b] I-12
bed bed: bēͅt (Hoensbroek), be̝ͅt (Hoensbroek) bed [RND], [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
bedekt een onaangenaamheid zeggen de waarheid zeggen: de waorheid zegge (Hoensbroek) iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)] III-3-1
bedelaar bedelaar: baedelaer (Hoensbroek), bedelaar (Hoensbroek) de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)] III-3-1
bedelaarsvrouw schooiersvrouw: schoeiersvrouw (Hoensbroek), trut: trut (Hoensbroek, ... ) een schooiersvrouw [trut] [N 89 (1982)] III-3-1
bedelen bedelen: baedele (Hoensbroek), bedelen (Hoensbroek), schooien: schoeie (Hoensbroek) aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)] III-3-1
bedelmonnik bedelbroeder: beidelbroeder (Hoensbroek), bedelmonnik: beeëdelmonnik (Hoensbroek), soepbroeder: sòpbroor (Hoensbroek) Een bedelmonnik [sopbroêder]. [N 96D (1989)] III-3-3
bedelpater bedelpater: beeëdelpater (Hoensbroek) Een pater van een van de bedelorden. [N 96D (1989)] III-3-3