19276 |
koude drukte maken |
bohei maken:
beheij make (Q039p Hoensbroek),
druk maken voor niks:
drök make veur niks (Q039p Hoensbroek)
|
drukte maken voor niets [N 85 (1981)] || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25235 |
koude mist |
zuur weer:
zoer wêêr (Q039p Hoensbroek)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
bijs:
bīēs (Q039p Hoensbroek),
de bīēs (Q039p Hoensbroek)
|
koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18339 |
kous met knoopjes |
slobhoos:
schlöphoaze (Q039p Hoensbroek),
sjlophoase (Q039p Hoensbroek),
slobkous:
sjlopkouse (Q039p Hoensbroek),
sjlóp kouse (Q039p Hoensbroek),
sjlópkouse (Q039p Hoensbroek)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18195 |
kous: algemeen |
n kousen]:
haos (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
hoas (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
hoās (Q039p Hoensbroek)
|
kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
bingel (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
hozenbindel:
hoazebingel (Q039p Hoensbroek),
hoāzebingel (Q039p Hoensbroek)
|
kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19231 |
kouwe drukte |
koude drukte:
kalde drökte (Q039p Hoensbroek)
|
drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26087 |
kozijn |
deurkozijn:
dȳr[kozijn] (Q039p Hoensbroek),
kozijn:
kozīn (Q039p Hoensbroek),
raam:
rām (Q039p Hoensbroek)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
30261 |
kozijnanker |
kozijnanker:
[kozijn]aŋkǝr (Q039p Hoensbroek)
|
L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.]
II-9
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pellerien (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
pellerin (Q039p Hoensbroek)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|