23553 |
miswijn |
miswijn:
mèswieën (Q039p Hoensbroek)
|
De miswijn [mèswien?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24929 |
modder, slijk |
prats:
pratsj (Q039p Hoensbroek),
slover:
sjlōēëver (Q039p Hoensbroek)
|
modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24425 |
modderkruiper |
donderkopje:
dònderköpke (Q039p Hoensbroek)
|
weeraal: Hoe heet de weeraal of modderkruiper, een gestreept slangvormig visje met voeldraadjes aan de bek dat in sloten en poelen voorkomt en bij naderend onweer onrustig wordt? [N100 (1997)]
III-4-2
|
17833 |
moe |
moe:
møj (Q039p Hoensbroek),
moeg:
mø.ch (Q039p Hoensbroek)
|
moe [RND], [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
20331 |
moeder |
mam:
mam (Q039p Hoensbroek),
mama:
mamā (Q039p Hoensbroek),
mem:
vroeger
mɛm (Q039p Hoensbroek),
moeder:
mooder (Q039p Hoensbroek),
mōdər (Q039p Hoensbroek)
|
(moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23928 |
moeder gods |
moeder gods:
Moeder Gods (Q039p Hoensbroek),
muttergottes (du.):
de Modergoades (Q039p Hoensbroek)
|
De Moeder Gods, Moeder Godes [de Modder-Joaëdes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24091 |
moeder-overste |
moeder-overste:
moeder euverste (Q039p Hoensbroek),
moeder-euëvesjte (Q039p Hoensbroek)
|
De moeder(overste) in een vrouwenklooster [mameer, moederover-ste, opperste, maer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33019 |
moederkoren |
korenkruid:
korǝnkrut (Q039p Hoensbroek)
|
De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.]
I-4
|
33759 |
moederloos veulen |
papkind:
papkentj (Q039p Hoensbroek)
|
Veulen dat met een melkfles grootgebracht wordt. [N 8, 6]
I-9
|
19309 |
moedig (zijn) |
moedig:
ik bin moedig (Q039p Hoensbroek)
|
moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|