e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pater pater (lat.): pa:tər (Hoensbroek), pater (Hoensbroek), poater (Hoensbroek) Een ordegeestelijke, lid van een orde of congregatie, een pater [paâter]. [N 96D (1989)] || pater [RND] III-3-3
pater van de heilige geest franse paters: de Franse patesj (Hoensbroek), paters van de heilige geest: paoters van de H. Gist (Hoensbroek) De Paters van de H. Geest [Frânse paaters]. [N 96D (1989)] III-3-3
patriarch aartsvader: Ook patriarch  aartsvader (Hoensbroek), patriarch: patriark (Hoensbroek) Een aartsvader, patriarch, patriark. [N 96D (1989)] III-3-3
patrijs patrijs: patrīēs (Hoensbroek), veldhoen: veldhōōṇ (Hoensbroek) patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
paus paus: paus (Hoensbroek, ... ) De paus van Rome [poûs]. [N 96D (1989)] III-3-3
pauselijke zegen pauselijke zegen: pauselijke zegen (Hoensbroek) De pauselijke zegen, de apostolische zegen, door de priester aan de stervende gegeven [paepslieje zeëje]. [N 96D (1989)] III-3-3
pauw pauw: pau̯ (Hoensbroek) I-12
pauzeren rusten: röste (Hoensbroek) heel even ophouden met werken [tukken] [N 85 (1981)] III-1-4
peetoom paat: paaët (Hoensbroek, ... ), patenonk: paaëtenönk (Hoensbroek, ... ), peet: peet (Hoensbroek, ... ), peter: pēͅtər (Hoensbroek), peternonk: pēͅtərnoͅŋk (Hoensbroek) de peter [de paat] [N 96D (1989)] || peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] III-2-2
peettante paat: pāt (Hoensbroek), poat (Hoensbroek, ... ), paattant: paaet-tant (Hoensbroek), peettant: pēͅttant (Hoensbroek) de meter [joaën] [N 96D (1989)] || meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] III-2-2