e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pommelee, appelschimmel appelschimmel: apǝlšømǝl (Hoensbroek) Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e] I-9
pompen pompen: pompǝn (Hoensbroek), voorpoot bewegen: vȳrpōǝt bǝwęjgǝ (Hoensbroek) Eén van de poten bewegen om zo het bloed beter te laten uitstromen nadat de keel van het dier is doorgesneden. [N 28, 14; monogr.] II-1
pompen van de meikever tellen: telle (Hoensbroek) Hoe noemt u het herhaalde malen de vleugels bewegen voordat hij opvliegt, gezegd van een meikever (geld tellen) [N 83 (1981)] III-4-2
pompon van een muts floche (fr.): floes (Hoensbroek, ... ), flōēs (Hoensbroek), flōēës (Hoensbroek), poes: pōēës (Hoensbroek) pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)] III-1-3
ponder pondel: om appels, peren enz te wegen in mand  pungel (Hoensbroek), trekwaag: trekwoag (Hoensbroek), waagje: om appels, peren enz te wegen in mand  wéuëgsjke (Hoensbroek) Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)] III-3-1
pooier pooier: pooier (Hoensbroek) iemand die leeft van de verdiensten van een prostituée, voor wie hij als beschermer optreedt [pooier] [N 86 (1981)] III-2-2
poort poort: pō ̞at (Hoensbroek), pǭrt (Hoensbroek), pǭǝt (Hoensbroek) Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s] I-6
poot omhoog hoes-op: hūǝs ǫp (Hoensbroek) Voermansroep om de hoef of voet op te lichten. [N 8, 95k] I-10
pootgoed, pootaardappelen pootaardappelen: pōǝt[aardappelen] (Hoensbroek), pǭt[aardappelen] (Hoensbroek), pootgoed: pǫǝt˲gōt (Hoensbroek), poter: pø̄tǝr (Hoensbroek) Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22] I-5
pootjebaden baden: baden (Hoensbroek), pootjebaden: pootjebaaje (Hoensbroek, ... ) lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)] III-1-2