e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sik sik: sik (Hoensbroek) sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)] III-1-1
sikkel zikkel: zikǝl (Hoensbroek), zīǝkǝl (Hoensbroek) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
sint-elizabethsvereniging elizabethvereniging: Elisebethvereniging (Hoensbroek) De vereniging van R.K. gehuwde en ongehuwde vrouwen die zich bezighield met ziekenbezoek en de zorg voor verwaarloosde kinderen (St. Elisabethsvereniging). [N 96D (1989)] III-3-3
sint-jozefaltaar altaar met sint-jozep: d`r altoar mit st. joeësep (Hoensbroek) Het (zij)altaar dat is toegewijd aan de H. Jozef en waarop of waarboven zijn beeltenis zich bevindt [St.Jozef-altaar]. [N 96A (1989)] III-3-3
sint-jozefbeeld beeld van sint-jozef: ee bild van sint joeëzef (Hoensbroek), beeld van sint-jozep: ee bild van St. Joeësep (Hoensbroek) Een beeld van de H. Jozef. [N 96A (1989)] || Een beeld van St. Jozef. [N 96B (1989)] III-3-3
sint-vincentiusvereniging sint-vincentius: Sint Vincentius (Hoensbroek), vincentiusvereniging: Vincentiusvereniging (Hoensbroek) De vereniging voor bezoek van thuiszittende armen en ondersteuning daarvan (St. Vincentius). [N 96D (1989)] III-3-3
sintel krei: (= sintels!).  kreie (Hoensbroek) Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)] III-2-1
sissen een scherp geluid brengen: ein scherp geluud bringe (Hoensbroek), sissen: sissen (Hoensbroek) een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)] III-4-4
sjacheraar foetelaar: fōēëteleer (Hoensbroek), sjachelaar: schacheléér (Hoensbroek), sjacheleer (Hoensbroek), sjacheraar: sjachereer (Hoensbroek), sjacherêêr (Hoensbroek) sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
sjacheren betoppen: Van Dale: betoppen, (gew.) bedotten, bedriegen.  betoepen (Hoensbroek), foetelen: fōēëtele (Hoensbroek), sjachelen: sjachelen (Hoensbroek), sjacheren: schacheren (Hoensbroek), sjachere (Hoensbroek, ... ) Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)] III-3-1