30078 |
te lood |
in het lood:
en ǝt lūǝt (Q039p Hoensbroek),
te lood:
te lood (Q039p Hoensbroek)
|
Gezegd van een muur of hoek wanneer deze tijdens de controle met het schietlood een loodrechte stand vertoont. [N 31, 10d; monogr.]
II-9
|
25442 |
te snel verwerkt |
rimpelen:
rømpǝlǝn (Q039p Hoensbroek),
te warm uitgesneden:
tǝ wɛrm ūtgǝsnējǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.]
II-1
|
24385 |
teek |
bloedzuiker:
eigen spellingsysteem
bloodzoeker (Q039p Hoensbroek),
teek:
tiēëk (Q039p Hoensbroek),
WLD
tîêk (Q039p Hoensbroek)
|
teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17715 |
teelballen |
kloten:
kloeëte (Q039p Hoensbroek)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
33793 |
teelballen, testes |
kloten:
kluǝtǝ (Q039p Hoensbroek)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33791 |
teellid |
piezel:
pizǝl (Q039p Hoensbroek),
schacht:
šax (Q039p Hoensbroek),
schachtel:
šaxtǝl (Q039p Hoensbroek)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tiən (Q039p Hoensbroek),
téən (Q039p Hoensbroek)
|
een teen [ZND A2 (1940sq)] || teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33850 |
tegelijkertijd galopperen en draven |
driesprong (maken):
drišprøŋk (Q039p Hoensbroek),
klabieteren:
klabitǝrǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Gelijktijdig galopperen en draven, bijv. met de voorpoten galopperen en met de achterbenen draven, ofwel afwisselend draven en galopperen. De correspondenten kennen hiervoor weinig specifieke woorden: enkel fetteren en springen. Er komen wel een aantal klanknabootsende woorden voor in de betekenis "snel, wild lopen". [N 8, 20, 81c en 81e]
I-9
|
29957 |
tegelsnijder |
tegelsnijder:
tēgǝlšniǝr (Q039p Hoensbroek)
|
Werktuig waarmee tegels gesneden kunnen worden. Er zijn verschillende modellen en uitvoeringen. De 'tegelsnijbeugel' bestaat uit een u-vormig gebogen metalen staaf waarbij aan één uiteinde een rubberen aandrukwiel en aan het andere een hardstalen wieltje is aangebracht. Met behulp van het snijwieltje wordt de glazuurlaag van de tegel ingekerfd. Bij de 'tegelsnijmachine' wordt het snijwieltje met behulp van een hefboom tegen de glazuurlaag van de tegel gedrukt. [N 32, 42a]
II-9
|
29927 |
tegelzetter |
tegelzetter:
tēgǝlzętǝr (Q039p Hoensbroek)
|
Arbeider die in een bouwwerk de vloer- en muurtegels plaatst. [N 32, 41d; N 30, 3e]
II-9
|