22860 |
weddenschap |
wed:
wɛt (Q039p Hoensbroek)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
widvrouw:
wet˃vroͅu̯ (Q039p Hoensbroek)
|
weduwe [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
widman:
wetman (Q039p Hoensbroek),
wetmanə (Q039p Hoensbroek)
|
weduwnaar [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33821 |
week in de muil |
lijs:
lis (Q039p Hoensbroek)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
19346 |
weerbarstig |
dwarszitten:
eemand dwarszitten (Q039p Hoensbroek)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17575 |
weerborstel |
borstelen (mv.):
børstǝlǝn (Q039p Hoensbroek),
dwarsdrijver:
n twèschdriever (Q039p Hoensbroek),
weerborstel:
wéérbūūsjtel (Q039p Hoensbroek),
weerwas:
weerwas (Q039p Hoensbroek)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
het wéérleecht (Q039p Hoensbroek),
weer lichte (Q039p Hoensbroek)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
het weerleech (Q039p Hoensbroek),
weerlicht (Q039p Hoensbroek),
wêêrleecht (Q039p Hoensbroek),
wêêrlicht (Q039p Hoensbroek)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
we:ɛr (Q039p Hoensbroek),
wèèr (Q039p Hoensbroek)
|
weer [DC 03 (1934)], [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
wreed in gen muil:
vrīǝ en gǝn mul (Q039p Hoensbroek)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|