e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wilgenteen tak: ideosyncr.  tak (Hoensbroek), vits: een viets (Hoensbroek) De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)] III-4-3
wimpel wimpel: wimpel (Hoensbroek) een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)] III-3-1
wimper plimp: plump (Hoensbroek) wimper [DC 01 (1931)] III-1-1
wind scheet: ṣiət (Hoensbroek) een scheet [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
wind (alg.) wind: wintj (Hoensbroek) wind [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
winddroog winddroog: weŋk˱drȳǝx (Hoensbroek) Gezegd van metselstenen die aan de oppervlakte droog en inwendig nat zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Metselstenen bevochtigen'. [N 31, 13b] II-9
winderig weer winderig (weer): winkerig (Hoensbroek), winkerig weer (Hoensbroek), windig (weer): windjig (Hoensbroek), winjig wêêr (Hoensbroek) winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)] III-4-4
windhoos wervelwind: wirvelwindj (Hoensbroek) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] III-4-4
windstilte stil (weer): sjtil weer (Hoensbroek), windstil (weer): winksjtil (Hoensbroek) windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
windzuiger vliegenvanger: vliegenvanger (Hoensbroek), windhapper: weŋkhapǝr (Hoensbroek), windschepper: wentjšø̜pǝr (Hoensbroek) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9