e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donker, duisterx donker: donker (Hoensbroek), duister: duuster (Hoensbroek, ... ), dūūster (Hoensbroek) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)] III-4-4
dons, nestveren duivelshaar: dūūvelshoare (Hoensbroek) het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] III-4-1
dood (bn.) dood: dood (Hoensbroek), dôêt (Hoensbroek) dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
doodskist doodskist: doeëdskis (Hoensbroek, ... ), dutskies (Hoensbroek, ... ) de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
doodskleed doodshemd: doeëdshumme (Hoensbroek, ... ), doëdshumme (Hoensbroek), Katoenen wit lang hemd [als 000-Ia].  dōēdshumme (Hoensbroek), Katoenen wit lang hemd.  dōēdshumme (Hoensbroek), doodskleder: doedskleier (Hoensbroek), doeëdskleier (Hoensbroek), doodskleed: doedskleid (Hoensbroek, ... ), doeëdskleed (Hoensbroek), doeëdsklèd (Hoensbroek), dooədskleed (Hoensbroek) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || doodskleren; hadden ze een bijzondere naam? [VC 30 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)] III-2-2
doodsklok doodsklok: de doeëdsklok (Hoensbroek) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doodsteken hals afsnijden: hals āfšni-jǝ (Hoensbroek), hals doorsnijden: hals duršniǝn (Hoensbroek), kapotsteken: kapǫtstēkǝn (Hoensbroek), steken: stęjkǝ (Hoensbroek), štēkǝn (Hoensbroek) Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.] II-1
doodzonde doodzonde: doedzonde (Hoensbroek), doeëdzung (Hoensbroek) Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)] III-3-3
doofpot amerenketel: oamerekeeëtel (Hoensbroek), amerenpot: oamerepot (Hoensbroek), amerspot: ōͅməšpoͅt (Hoensbroek) doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1
dooien afgaan: afgaan (Hoensbroek), t slaakt]: der vros geet aaf (Hoensbroek), dôêje (Hoensbroek), ŏntdoeĕ(n) (Hoensbroek), ⁄t dōēët (Hoensbroek), ⁄t weer geet aaf (Hoensbroek), ⁄t wêêr geet aaf (Hoensbroek) dooien [ZND A2 (1940sq)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4