e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinken drinken: drinke (Hoensbroek, ... ) drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3
drinken bij de zeug zuiken: zūǝkǝ (Hoensbroek) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12
drinkglas bierglas: beerglaas (Hoensbroek), glas: glaas (Hoensbroek), glās (Hoensbroek, ... ), schopje: šøpkə (Hoensbroek) drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || glas [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
drinkglas met voet roemer: rūūëmer (Hoensbroek) drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] III-2-1
droesem muur: meur (Hoensbroek) droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
droge plekken in moeras heibult: heibult (Hoensbroek), heuvel: hø̄ǝvǝl (Hoensbroek) Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9] I-8
dronkaard zuiplap: zoêplap (Hoensbroek) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken zat: zaat (Hoensbroek), zāāët (Hoensbroek) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
dronken zijn bezopen zijn: besópe zien (Hoensbroek), bezoape zin (Hoensbroek), een stuk in de hakken hebben: ee sjtuk in de hakke hubbe (Hoensbroek), een stuk in de kraag hebben: n stuk in de kraag hebbe (Hoensbroek), een stuk in hebben: ee sjtuk in hubbe (Hoensbroek), n stúk in hebbe (Hoensbroek), een stuk in zijn kloten hebben: n sjtuk in z’n klôête hubbe (Hoensbroek), een stuk in zijn kont hebben: n sjtuk in z’n kont hubbe (Hoensbroek), hem om hebben: he hèët ze ôm (Hoensbroek), m um hubbe (Hoensbroek), kachel zijn: kachel zien (Hoensbroek), zwaar geladen hebben: sjwoar gelane hubbe (Hoensbroek) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven het houdt zich: het weer hilt zich (Hoensbroek), t blijft over]: et drugt (Hoensbroek), het blieft ūūëver (Hoensbroek), het weer hilt zich (Hoensbroek), ⁄t drieft ûûver (Hoensbroek) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4