e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druppel drup: un druup water (Hoensbroek), druppel: dröppel (Hoensbroek, ... ), drəppəl (Hoensbroek), einen drôppel (Hoensbroek), ene dröppel (Hoensbroek) druppel (drop) [ZND A1 (1940sq)] || druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
dubbele toegangspoort van een gesloten erf poort: [poort] (Hoensbroek) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
dubbeltje dubbeltje: dubbeltje (Hoensbroek), ee dubbeltje (Hoensbroek), pietje: pietje (Hoensbroek, ... ), willempje: ee wullemke (Hoensbroek) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
duif, overige soorten pauwstaartje: duivesoort  pawsjtertje (Hoensbroek) sierduif III-4-1
duiker geul: geul (Hoensbroek) de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)] III-3-1
duim duim: doem (Hoensbroek), dōēm (Hoensbroek, ... ), du:m (Hoensbroek, ... ), tordel: tø̄ldǝr (Hoensbroek) duim [N 10 (1961)] || een duim [ZND A2 (1940sq)] || een duim, (duimen) [ZND A2 (1940sq)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.] II-9, III-1-1
duim, maat van 2,5 cm duim: doêm (Hoensbroek, ... ) de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)] III-4-4
duimeling duimeling: doemeling (Hoensbroek), duumeling (Hoensbroek, ... ), duumelink (Hoensbroek, ... ) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] || wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)] III-1-3
duin zandheuvel: zand-huūëvel (Hoensbroek) duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)] III-4-4
duitse mis duitse zingmis: Duutsje zingmes (Hoensbroek) Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)] III-3-3