e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kerstmis kerstmis: kjosmis (Hoepertingen), kjosmos (Hoepertingen), kjossemos (Hoepertingen) Kerstmis. [ZND 42 (1943)] III-3-3
ketelmuziek ketelmuziek: ketelmuziek (Hoepertingen) het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt] [N 112 (2006)] III-3-2
ketsen, molenkar varen uitvaren: ø̜ǝt˲vǭǝrǝ (Hoepertingen) Zakken graan of meel ophalen en thuisbrengen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord ømolenkarŋ het lemma ɛmolenkarɛ.' [N O, 38q; Vds 267; Jan 259; Coe 238; Grof 264] II-3
kettingeg, weide-eg kettel[eg]: kętǝl[eg] (Hoepertingen) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
keus keus: kø[i}s (Hoepertingen) een keus [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
kibbelen prul maken: ze zen wieral ant pruiəl maoken (Hoepertingen), stribbelen: stribələ (Hoepertingen), vechten: ze zen wiral an ⁄t vechten (Hoepertingen) Kibbelen. [ZND 01 (1922)] || Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kiel kiel: ki:l (Hoepertingen), kiel (Hoepertingen), kijl (Hoepertingen), kīl (Hoepertingen) kiel [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] III-1-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen schieten: sxī.tǝ (Hoepertingen) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kies baaktand: enne baoktand (Hoepertingen), inne booktand (Hoepertingen), buiktand: [u.]  boektand (Hoepertingen, ... ), bu.wktan (Hoepertingen), dikke tand: enne dikken tand (Hoepertingen), inne dikken tand (Hoepertingen) Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] III-1-1
kieskauwer knasselaar: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  knasseleeər (Hoepertingen), zatlap: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  zatlap (Hoepertingen) kieskeurig [ZND 27 (1938)] III-2-3