17566 |
opperhuid |
vel:
vel (P188p Hoepertingen)
|
Opperhuid (huid, bovenhuid, -vel). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
29016 |
oppoffen |
poffen:
pufǝn (P188p Hoepertingen)
|
Tot een pof opnemen. [N 62, 29]
II-7
|
18030 |
oprispen |
rupselen:
reupselen (P188p Hoepertingen),
røpsələ (P188p Hoepertingen)
|
oprispen [ZND 05 (1924)] || Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17866 |
opschuiven |
opzij schuiven:
(scheuf ins op)
opzij schuiven (P188p Hoepertingen)
|
Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
34020 |
opstaan |
allez-hop:
ale hǫp (P188p Hoepertingen)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
hopen:
hø̄pǝ (P188p Hoepertingen),
op hopen zetten:
op hø̜i̯p zętǝ (P188p Hoepertingen)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
schoofsteken:
sxø̜i̯fstiǝ.kǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
32936 |
opsteker |
gaffelaar:
gafeliǝr (P188p Hoepertingen),
opsteker:
ǫpstiǝ.kǝr (P188p Hoepertingen)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-4
|
17900 |
optillen |
heffen:
høfə (P188p Hoepertingen),
vooral in kaartspel
hifə (P188p Hoepertingen),
omhoog lichten:
omhòuXlīiXtə (P188p Hoepertingen),
omhoog steken:
omhaug steəke (P188p Hoepertingen),
oplichten:
opli.chtə (P188p Hoepertingen),
oplichte (P188p Hoepertingen),
opliechte (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
opliechtte (P188p Hoepertingen)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || heffen (hij hief op) [ZND 01 (1922)] || opheffen, tillen [ZND A1 (1940sq)] || optillen [RND]
III-1-2
|
26361 |
optrekken, opdraaien |
opentrekken:
ǭpǝtrękǝ (P188p Hoepertingen)
|
De sluis openen met behulp van een hefboom of een winde. In het eerste geval spreekt men in het algemeen van optrekken, in het tweede geval van opdraaien of opendraaien. Volgens Coenen (pag. 47) gebeurde het opdraaien ɛs avonds, het afdraaien ɛs morgens. Zie ook het lemma ɛaflaten, afdraaienɛ.' [Vds 42; Jan 43; Coe 29; Grof 59; monogr.]
II-3
|