id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17947 | schrede | schrede: schree (Hoepertingen), schreej (Hoepertingen) | een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)] III-1-2 |
21368 | schreeuwen | keken: kiǝkǝ (Hoepertingen), kiɛ.kǝ (Hoepertingen), kēkǝ (Hoepertingen) | Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12 |
26643 | schrijfgerei | houtassen: hǭǝt˱asǝ (Hoepertingen) | De verschillende materialen en voorwerpen waarmee de aangeleverde zakken graan in de molen van een kenmerk worden voorzien. In Q 95 schrijft men de initialen van de klant of het huisnummer op de zakken. Dit kenteken noemt de molenaar een label (lā.bǝl). In P 120 bevestigt men een etiket (ętǝkɛt) aan de zakken.' [Coe 177; Grof 275] II-3 |
21768 | schrijven | schrijven: schrijven (Hoepertingen) | Noem het (dialect)woord voor: het "met een stift, pen, potlood, krijt enz. aanbrengen van letters of cijfers op papier of een ander vlak voorwerp"? [schrijven] [N 102 (1998)] III-3-1 |
33816 | schrikachtig | (een) schouwe: skoǝ (Hoepertingen) | Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k] I-9 |
22482 | schrikkeljaar | schrikkeljaar: sxri‧kəlju‧wər (Hoepertingen) | Schrikkeljaar. [ZND 06 (1924)] III-3-2 |
19536 | schrobbezem | schrobborstel: skrup˂boͅsəl (Hoepertingen) | bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] III-2-1 |
19411 | schroeien | branden: bja:nən (Hoepertingen), bjānən (Hoepertingen), versnerken: vərsnørkə (Hoepertingen) | schroeien [ZND 06 (1924)] || schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)] III-2-1 |
18844 | schuchter | bang: ook materiaal znd 21, 36 bang (Hoepertingen), bleu: ook materiaal znd 21, 36 bløj (Hoepertingen) | schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
32593 | schudden met de riek | uiteenschudden: ǫtęi̯ǝ.nsxø̜dǝ (Hoepertingen) | Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1 |