e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjoelen sjoelen: sjoelen (Hoepertingen) het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)] III-3-2
sla, algemeen salade: slōͅət (Hoepertingen) [Goossens 1b (1960)] I-7
slaan houwen: haləf dòut Xəhòut (Hoepertingen), zoe blauw gehoot as enne lap (Hoepertingen), zwad in blòu (Hoepertingen), zwat gehôûwd (Hoepertingen) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
slaan met de zicht kappen: kapǝ (Hoepertingen) De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.] I-4
slachten dooddoen: dowtujn (Hoepertingen), slachten: sláxtǝ (Hoepertingen) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slachtklaar goed voor het slachthuis: gūt vørǝt slaxhǫǝs (Hoepertingen) Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78] II-1
slachtrijp goed voor het slachthuis: gu.t vǝr ǝt slaxhoǝs (Hoepertingen), vet: vɛt (Hoepertingen) Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78] I-11
slag slag: sloch (Hoepertingen) slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)] III-1-2
slagmulder slagmoller/-molder: slaxmǫldǝr (Hoepertingen) Eigenaar, molenaar van een oliemolen. [Vds 265; Jan 289; Grof 272] II-3
slak slak: slek (Hoepertingen), sleͅk (Hoepertingen) slak, alg. [ZND 06 (1924)], [ZND A1 (1940sq)] III-4-2