18134 |
snijwonde |
slip:
slip (P188p Hoepertingen),
snee:
sne.j (P188p Hoepertingen)
|
snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20590 |
snoepen |
snoepen:
snu:pə (P188p Hoepertingen)
|
snoepen [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
slag:
slǫx (P188p Hoepertingen)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
moustache (fr.):
məstech (P188p Hoepertingen)
|
Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
34510 |
snot |
snot:
snǫt (P188p Hoepertingen)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
snotsnuit:
wa ən snotsno‧ət (P188p Hoepertingen)
|
Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)]
III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotbel:
snotbel (P188p Hoepertingen)
|
Snottebel (snotkoek, koetneus). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snuiten:
snuite (P188p Hoepertingen)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
snuit:
lang sno.ət (P188p Hoepertingen),
lang snouwet (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
snoat (P188p Hoepertingen),
snoǝt (P188p Hoepertingen),
snǭǝ.t (P188p Hoepertingen)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]een lange neus [ZND 39 (1942)] || Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-12, I-9, III-1-1
|
34612 |
snuit van de wagen |
snuit:
snǭǝt (P188p Hoepertingen)
|
De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d]
I-13
|