22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
kiezen:
veje zullə kiezen (P188p Hoepertingen),
tellen:
veje zullə telle (P188p Hoepertingen),
zaaien:
WNT: zaaien, 5. b) E. In kinderspelen gebruikt voor: gooien, werpen, inz. in betr. t. knikkers, en dan met de gedachte dat er meer knikkers tegelijk worden gegooid.
Vieə zulle tjoste əns zeiə (P188p Hoepertingen),
we zullə tjoste əns zein (P188p Hoepertingen)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
21445 |
uitschelden |
uitlachen:
autlachen (P188p Hoepertingen),
verwijten:
imand verwijten (P188p Hoepertingen)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
bręnǝx (P188p Hoepertingen)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ǭǝ.tspanǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling van het heilig sacrament:
oatstelling van het heilig sacrament (P188p Hoepertingen)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23424 |
uitstallingstroon |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21133 |
uitwijken |
mijden:
mē̜ǝ (P188p Hoepertingen)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
17700 |
urineren |
zeiken:
zeikə (P188p Hoepertingen)
|
zeiken [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
22465 |
vaandel |
vaan:
voan (P188p Hoepertingen),
vlag:
vlag (P188p Hoepertingen)
|
de aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
jaarling:
yǝrlēŋk (P188p Hoepertingen),
vaars:
vi̯ās (P188p Hoepertingen),
vaarsje:
vi̯askǝ (P188p Hoepertingen)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|