e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3594
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
elektriciteit elektriek: electrik (Hoepertingen), elentrik (Hoepertingen) electriciteit [ZND 34 (1940)] III-2-1
elektrische tram elektrieken tram: elektrikke tram (Hoepertingen), eletrikken tram (Hoepertingen), ellentrikken tram (Hoepertingen) Een electrische tram. [ZND 34 (1940)] III-3-1
elevator élévateur: ęlęvatø̜̄r (Hoepertingen) Toestel voor het transport van los graan binnen de molen. In dit lemma is een aantal verschillende inrichtingen voor het vervoer van graan bijeengeplaatst. Met de slang bedoelt men in Q 181 een ø̄vijzel zonder eindeø̄. [N O, 24g; Jan 250; Coe 228; Grof 301; N O, 24h] II-3
ellende (lijden) ellende: E zit in d⁄ellende (Hoepertingen), Heje zit en de ellenden (Hoepertingen), Ich ben zik van de ellende (Hoepertingen), Ich ben zik van ellende (Hoepertingen) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
els priem: prījǝm (Hoepertingen) Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien v√≥√≥r te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10
emmer tob: toͅp (Hoepertingen, ... ) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
endeldarm aarsdarm: osderm (Hoepertingen) Endeldarm (aarsdarm, gatdarm, kakdarm, einddarm). [N 109 (2001)] III-1-1
engel engel: eenen engel twie engels (Hoepertingen), inne engel twee engelen (Hoepertingen), inne engel twie engels (Hoepertingen) Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3
engel des heren angelus: angelus (Hoepertingen) Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)] III-3-3
engerling, larve van de meikever larve: lerve (Hoepertingen), made: maoə (Hoepertingen) engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)] III-4-2