21779 |
(kleine) zelfstandige |
zelfstandige:
kleine zelfstandige (P188p Hoepertingen)
|
Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
botse (P188p Hoepertingen)
|
Het hoofd stoten (botsen, knotsen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
boeke (P188p Hoepertingen)
|
Bukken, zich bukken ((zich) buigen) [N 109 (2001)]
III-1-2
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
noamdag (P188p Hoepertingen)
|
feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
voile (fr.):
vol (P188p Hoepertingen),
ZND35,010b: Iedereen.
vool (P188p Hoepertingen)
|
falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18261 |
[kazak] |
kazak:
kəzak (P188p Hoepertingen)
|
kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavek:
over juiste betekenis bestaat geen akkoord
kazəvɛk (P188p Hoepertingen)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
ālmus (P188p Hoepertingen),
āləmus (P188p Hoepertingen)
|
aalmoes [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
31252 |
aambeeld |
aanvilt:
ǫwǝnvijlt (P188p Hoepertingen)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
18097 |
aambeien |
speen:
speen (P188p Hoepertingen)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (aambeien, takken, speen, blikaar(d)s, (vijg)puisten). [N 107 (2001)]
III-1-2
|