21335 |
jood |
jood:
jyt (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
ən joet, twee joedde (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Een jood, twee joden, [ZND 27 1938)] || Een jood, twee joden. [ZND 27 1938)] || jood [ZND 01 (1922)] || Jood. [ZND 01 (1922)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
djydas (P188p Hoepertingen),
zjudas (P188p Hoepertingen),
ənne djudas (P188p Hoepertingen)
|
Een Judas (uitspraak van j als in ja? of zj als in Frans Jean?). [ZND 27 (1938)] || Judas. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
joefrauw (P188p Hoepertingen),
ju.frow (P188p Hoepertingen),
juffrau (P188p Hoepertingen)
|
juffrouw [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|
17607 |
jukbeen |
jukbeen:
jukbeen (P188p Hoepertingen)
|
Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon, jukbeen, wangbeen). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33958 |
jukriem |
halskettel:
halsketǝl (P188p Hoepertingen)
|
Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12]
I-10
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleit (P188p Hoepertingen),
kətoune kleid (P188p Hoepertingen)
|
Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)] || kleed [ZND A2 (1940sq)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
jus:
djus (P188p Hoepertingen),
saus:
saus (P188p Hoepertingen),
vet:
vet (P188p Hoepertingen)
|
vleesnat, jus [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
18232 |
juweel |
juweel:
juweel (P188p Hoepertingen)
|
Juweel. Een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
kaaksbeen:
koaksbeen (P188p Hoepertingen)
|
Kaakrand waarin de tanden staan (kaakbeen, raak) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17604 |
kaakgestel |
kinnebak:
kinnebak (P188p Hoepertingen)
|
Kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar, kaken). [N 106 (2001)]
III-1-1
|