18188 |
omslagdoek (alg.) |
neusdoek:
nøsduk (P188p Hoepertingen),
sjaal:
sjal (P188p Hoepertingen)
|
Doek, die om de schouders wordt geslagen (fr. châle). [ZND 05 (1924)] || schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34211 |
omweiden |
herzetten:
hɛrzętǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25685 |
omzetten |
draaien:
drē̜ǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
kleer (P188p Hoepertingen),
kli‧jər (P188p Hoepertingen)
|
klaar, helder [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
ondergoed (P188p Hoepertingen)
|
Ondergoed, het algemene, gewone woord voor de onderkleding. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ǫndǝrhǭǝm (P188p Hoepertingen)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21579 |
onderhandelen |
marchanderen (<fr.):
Van Dale: marchanderen (<Fr.), dingen; loven en bieden, pingelen.
marsjandijerə (P188p Hoepertingen)
|
marchanderen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
himə - hijməs (P188p Hoepertingen)
|
hemd (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
hø̄pəleŋ (P188p Hoepertingen),
høͅi̯pəleŋ (P188p Hoepertingen)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
onderlip (P188p Hoepertingen)
|
Onderlip (onderlip, onderste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|