19564 |
schenkkan |
karaf:
kraf (P188p Hoepertingen)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26652 |
schep |
schepper:
sxø̜pǝr (P188p Hoepertingen)
|
De schep waarmee het scheploon genomen werd. De schepper die men in l 415 gebruikte, was een maat die geijkt moest worden. In Q 99* was geen schep aanwezig; de molenaar nam 5 kg per 100. [N O, 38j; Jan 268 add.; Coe 253 add.; Grof 292; monogr.]
II-3
|
26654 |
schepkist |
bak:
bak (P188p Hoepertingen)
|
De kist waarin de molenaar het schepmeel verzamelde. Het woordtype duivelskist was een schertsende benaming waarmee werd gesuggereerd dat de molenaar de inhoud van de kist op oneerlijke wijze had verkregen. [Jan 273; Coe 257; Grof 293; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-3
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
schəppe (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
schəppen (P188p Hoepertingen),
shøpə (P188p Hoepertingen)
|
scheppen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
18298 |
scheren |
scheren:
schere (P188p Hoepertingen),
sxi.jrə (P188p Hoepertingen)
|
scheren [inf.] [ZND 06 (1924)] || Zich scheren. De baardharen afscheren [scheren, raser, rasieren] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
25017 |
scherf |
scherf:
skɛrf (P188p Hoepertingen)
|
scherf [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
34199 |
scherp inhebben |
(een/het) ijzer inhebben:
ǝn eǝzǝr ei̯nhøbǝ (P188p Hoepertingen)
|
Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53]
I-11
|
17726 |
scherp kijken |
in de mot houden:
imand steirlinge en de mot ha (P188p Hoepertingen)
|
Scherp kijken (turen, staren, ogen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
27015 |
scherp zetten |
scherp zetten:
sxɛ.rǝp ˲ze̜tǝ (P188p Hoepertingen)
|
Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.]
II-11
|
26566 |
scherpen |
scherpen:
sxɛrǝpǝ (P188p Hoepertingen),
slijpen:
slęǝpǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het maalvlak van molenstenen scherp maken. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N o, 34a (ø̄Hoe noemt u het aanbrengen van groeven in de stenen?ø̄) is een aantal opgaven mogelijk ook van toepassing op het aanbrengen van een geheel nieuw scherpsel op een (nieuwe) molensteen. Zie voor de meer specifieke handelingen bij het scherpen de lemmata ɛuithalenɛ, ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ etc.' [N O, 34a; Sche 61; Vds 198; Jan 194; Coe 159; Grof 192; A 42A, 29 add.; N D, 33; N D, add.; monogr.; A 42A, 33 add.]
II-3
|