34477 |
vrouwelijk kuiken |
pul:
pøl (P188p Hoepertingen)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34396 |
vrouwelijk lam |
ooitje:
ōi̯kǝ (P188p Hoepertingen),
outje:
au̯kǝ (P188p Hoepertingen)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
eersteling:
i̯osǝlē.ŋk (P188p Hoepertingen)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
ou:
ou̯.ǝ (P188p Hoepertingen),
ou̯ǝ (P188p Hoepertingen),
ǭu̯ǝ (P188p Hoepertingen),
outje:
au̯kǝ (P188p Hoepertingen),
schaap:
sxo.ǝp (P188p Hoepertingen),
sxou̯ǝp (P188p Hoepertingen),
sxuǝp (P188p Hoepertingen),
sxyǝp (P188p Hoepertingen)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zoi̯u̯x (P188p Hoepertingen),
zǫu̯x (P188p Hoepertingen),
zǭu̯x (P188p Hoepertingen)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
devin (P188p Hoepertingen),
duivin (P188p Hoepertingen),
də`ven (P188p Hoepertingen),
dəvi‧n (P188p Hoepertingen)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
hen:
hen (P188p Hoepertingen)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
hen:
hen (P188p Hoepertingen)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gęi̯.ǝt (P188p Hoepertingen)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
tooi:
t‧ōi̯ (P188p Hoepertingen),
tooitje:
toͅikə (P188p Hoepertingen)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|