e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wastafeltje in de sacristie lavabo (lat.): lavabouw (Hoepertingen, ... ) Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)] III-3-3
waterblaas waterblaas: wɛtǝrbluǝs (Hoepertingen) De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a] I-11
waterdamp, wasem domp: dump (Hoepertingen) damp [ZND 33 (1940)] III-2-1
watergoot bij onderslagmolens kandel/kanjel: kǫŋǝl (Hoepertingen) De komvormige houten constructie waar het molenrad van onderslagmolens in draait, bestaande uit een bak met zijwanden die even breed als het rad en gedeeltelijk gerond is. Daardoor wordt de kracht van het water optimaal gebruikt. Bij veel molens werd de houten constructie in de loop van jaren vervangen door een betonnen gang. Zie ook afb. 71. [Vds 61; Jan 62; Coe 54; Grof 78] II-3
waterketel, moor moor: muər (Hoepertingen), mūər (Hoepertingen), waterketel: weͅtərkeͅtəl (Hoepertingen) de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)] III-2-1
watermolen watermolen: wɛtǝr[molen] (Hoepertingen) Een molen die aangedreven wordt door waterkracht. Al naar gelang de bouwwijze onderscheidt men drie molentypes: de bovenslagmolen, de onderslagmolen en de turbinemolen. Zie hiervoor respectievelijk de lemmata ɛbovenslagmolenɛ, ɛonderslagmolenɛ en ɛturbinemolenɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 2; Jan 2; Coe 2; Grof 3; N O, 32j; monogr.; N D add.; N D, 2] II-3
waterpeil hoogte: hø̜xtǝ (Hoepertingen) [Jan 53; Coe 39; Grof 69; Grof 65] II-3
waterpokken waterpokken: wetterpokke (Hoepertingen) Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 107 (2001)] III-1-2
waterput bronput: boͅənpøt (Hoepertingen), put: pøt (Hoepertingen, ... ) [N 12 (1961)] [RND 08] I-7
waterring van de mijt waterlaag: wātǝrlǭx (Hoepertingen), wɛtǝrloǫx (Hoepertingen) Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4