| 20419 |
dode |
lijk:
lijk (P188p Hoepertingen)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
| 23388 |
dodenhuisje |
doodshuisje:
deudsheuske (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Een mortuarium, dodenkapel in of bij de kerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 22674 |
doedelzak |
doedelzak:
doedelzak (P188p Hoepertingen)
|
het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
| 18252 |
doek |
doek:
duk (P188p Hoepertingen)
|
doek [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
| 22350 |
doel bij verstoppertje spelen |
pot:
pot (P188p Hoepertingen)
|
het doel bij het verstoppertje spelen [buut] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
| 17925 |
doelloos friemelen |
frutselen:
frutsele (P188p Hoepertingen)
|
Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
| 21290 |
doen vechten |
aaneenzetten:
Van Dale: aaneenzetten, 3. (gew.) tegen elkaar ophitsen.
zatən hɛilə buil anə ga.ŋk (P188p Hoepertingen),
op stelten zetten:
Jonger.
zatən hɛilə buil up stɛ.ltə (P188p Hoepertingen)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
| 24137 |
doffer, mannelijke duif |
duif:
mv.
duivən (P188p Hoepertingen),
duifhaan/-hoorn:
devown (P188p Hoepertingen),
dəvu‧ən (P188p Hoepertingen)
|
duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
| 34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kār (P188p Hoepertingen)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
| 18153 |
dokteren |
dokteren:
doktore (P188p Hoepertingen)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|