17598 |
fronsen |
fronsen:
fronse (P188p Hoepertingen)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
20586 |
fruit bewaren |
laten liggen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
lao:əte ligge (P188p Hoepertingen),
laten mouten:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
lao:əte mauəte (P188p Hoepertingen),
mouten:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
mu:tə (P188p Hoepertingen)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
33529 |
fruit, ooft |
fruit:
frøjət (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 05 (1924)]
I-7
|
24443 |
fruitworm |
worm:
wørəm (P188p Hoepertingen)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
gowən (P188p Hoepertingen),
goͅn (P188p Hoepertingen)
|
gaan [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
28762 |
gabardine |
gabardine:
gabardine (P188p Hoepertingen)
|
Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.]
II-7
|
21557 |
gadeslaan? |
gadeslaan:
z⁄n zaoken gauə slaon (P188p Hoepertingen),
zorgen voor:
die ə zorg voor zijn zaken (P188p Hoepertingen)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
22733 |
gaffel |
vork:
de vuirek oeəpe zette (P188p Hoepertingen),
vorkkegels:
veurkkegel (P188p Hoepertingen)
|
Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21314 |
galgenaas |
deugniet:
deugniet (P188p Hoepertingen),
eenen duigniet (P188p Hoepertingen)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23265 |
galmgaten |
galmgaten:
de galmgouweten (P188p Hoepertingen),
galmgaten (P188p Hoepertingen),
galmgoatter (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)] || Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|