e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3596
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fronsen fronsen: fronse (Hoepertingen) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)] III-1-1
fruit bewaren laten liggen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  lao:əte ligge (Hoepertingen), laten mouten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  lao:əte mauəte (Hoepertingen), mouten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  mu:tə (Hoepertingen) leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)] III-2-3
fruit, ooft fruit: frøjət (Hoepertingen, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 05 (1924)] I-7
fruitworm worm: wørəm (Hoepertingen) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
gaan gaan: gowən (Hoepertingen), goͅn (Hoepertingen) gaan [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
gabardine gabardine: gabardine (Hoepertingen) Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.] II-7
gadeslaan? gadeslaan: z⁄n zaoken gauə slaon (Hoepertingen), zorgen voor: die ə zorg voor zijn zaken (Hoepertingen) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
gaffel vork: de vuirek oeəpe zette (Hoepertingen), vorkkegels: veurkkegel (Hoepertingen) Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2
galgenaas deugniet: deugniet (Hoepertingen), eenen duigniet (Hoepertingen) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-3-1
galmgaten galmgaten: de galmgouweten (Hoepertingen), galmgaten (Hoepertingen), galmgoatter (Hoepertingen, ... ) De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)] || Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)] III-3-3