e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glazuur email: email (Hoeselt), emaï (Hoeselt), glazuur: glazuur (Hoeselt) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] || Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)] III-1-1
gleiswerk aarden potten: jędǝ pøt (Hoeselt), aarden schotelen: jędǝ šøtǝl (Hoeselt) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
gleuf l-ijzer: ɛl-ęǝzǝr (Hoeselt) De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54] II-3
glijbaan schroevelberg: sjroevëlberrëg (Hoeselt), /  sjroevëlberrëg (Hoeselt), Èn Bokrëk steu nën hógë sjroevëlberrëg: In Bokrijk staat een hoge schuifaf.  sjroevëlberrëg (Hoeselt) het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] || schuifaf [SND (2006)] || Schuifaf. III-3-2
glijden scharrebrikken: schɛ:vrikən (Hoeselt), schroevelen: Vgl. sjroevëlberrëg: schuifaf.  sjroevëlë (Hoeselt), schuifelen: sjuffĕle (Hoeselt), schuivelen: sjuffĕle (Hoeselt) Glijden. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] III-1-2, III-3-2
glimlachen giechelen: gichelen (Hoeselt), grijnzen: grinsen (Hoeselt), op iemand lachen: op iemet lâchte (Hoeselt) hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] || onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4
glimworm glimworm: glimweurm (Hoeselt), glimwørm (Hoeselt), glimwøͅrm (Hoeselt), gloeiworm: gluiwørm (Hoeselt), gluiwøͅrm (Hoeselt) glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] III-4-2
gloed hits: hits (Hoeselt) Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)] III-2-1
gloria gloria (lat.): də gloria (Hoeselt), enne glôria (Hoeselt) De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gluiperd valse, een -: valse (Hoeselt) een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] III-1-4