23751 |
heiligenprentje |
beeldje:
bildsjə (Q077p Hoeselt)
|
Een heiligenprentje, santje, ter opwekking van de devotie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21838 |
heimelijk koffiedrinken |
konkelen:
konkĕle (Q077p Hoeselt)
|
heimelijk kopjes koffie bij elkaar drinken [tontelen, konkelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
brīr (Q077p Hoeselt),
gaard:
gǭr (Q077p Hoeselt)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
19461 |
hek, hekwerk |
afsluiting:
oafslawting (Q077p Hoeselt)
|
Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23906 |
hel |
hel:
hèl (Q077p Hoeselt)
|
De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19915 |
hemel |
hemel:
hi:məl (Q077p Hoeselt),
hiemël (Q077p Hoeselt)
|
De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [RND]
III-3-3
|
23241 |
hemelvaartsdag |
onze-heer-hemelvaart:
os heer hemelvōāt (Q077p Hoeselt),
os heer hémelvoat (Q077p Hoeselt)
|
Hemelvaart, Hemelvaartsdag [Hiemelvaart, Himmelvaatsdag, Himmelvaat, Kriste hiemmelvaat]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloekhen:
klu.khin (Q077p Hoeselt)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34470 |
hen zonder staart |
flodderkont:
flǫdǝrkǫnt (Q077p Hoeselt),
fochhen:
fǫxhin (Q077p Hoeselt),
stompstaart:
stumpstat (Q077p Hoeselt)
|
[N 19, 62b; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
m.
eͅŋəl (Q077p Hoeselt)
|
hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|