25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
klotse (Q077p Hoeselt)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18120 |
kloven |
kloven:
kljeuve (Q077p Hoeselt)
|
Kloven in de hand (kenen, sprongen, reten, sjrongen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
22659 |
klucht |
klucht:
klùch (Q077p Hoeselt)
|
een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (Q077p Hoeselt)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
klauzenèr (Q077p Hoeselt)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24095 |
kluizenaarswoning |
kluis:
klaus (Q077p Hoeselt)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knęxt (Q077p Hoeselt),
knɛ̄x (Q077p Hoeselt)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
17921 |
knellen |
aanduwen:
ōāndawwe (Q077p Hoeselt)
|
Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
pitsen:
pitse (Q077p Hoeselt)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
vlasvink:
vlaasvink (Q077p Hoeselt)
|
vlasvink, kneuter
III-4-1
|