e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moeder-overste overste ma soeur (fr.): juvvërstë mëseur (Hoeselt) De moeder(overste) in een vrouwenklooster [mameer, moederover-ste, opperste, maer]. [N 96D (1989)] III-3-3
moedervlek moedervlek: moedervlek (Hoeselt, ... ) Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)] || Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)] III-1-1
moedig (zijn) couragieus: koerĕzjös (Hoeselt), niet bang: nie bang (Hoeselt) hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] || moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] III-1-4
moer moeder: moͅiər (Hoeselt), moͅjer (Hoeselt), môir (Hoeselt) konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moeras moeras: muras (Hoeselt) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moerasspirea geitenbaard: gétëbôod (Hoeselt) geitebaard III-4-3
moestuinx groentenhof: gryntənu̯oͅ.f (Hoeselt), hof: huoͅ.f (Hoeselt), u̯oͅ.f (Hoeselt, ... ), u̯oͅf (Hoeselt), warmoeshof: wɛ.rməsuoͅ.f (Hoeselt) [Goossens 1b (1960)] [N 05A (1964)] [ZND 01 (1922)] [ZND 19B (1936)] [ZND 24 (1937)] [ZND 27 (1938)] I-7
moeten moeten: môtten (Hoeselt) moeten [ZND 25 (1937)] III-1-4
moezen vaneen koken: vené kwŏke (Hoeselt) moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)] III-2-3
mof mof: mof (Hoeselt), moffel: moeffel (Hoeselt), mufəl (Hoeselt) damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)] || mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)] III-1-3