17905 |
nemen, pakken |
nemen:
De informant geeft tevens de vorm gepakt op (i.p.v. genomen).
neme (Q077p Hoeselt),
pakken:
pakken (Q077p Hoeselt),
nemen wordt volgens de informant niet - of althans heel weinig - gebruikt.
pakke (Q077p Hoeselt)
|
nemen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
24717 |
nerf van een blad |
nerf:
nerf (Q077p Hoeselt)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
nes (Q077p Hoeselt)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
nest maken:
nès maoke (Q077p Hoeselt)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24217 |
nestkastje |
nestkastje:
nèskaske (Q077p Hoeselt),
vogelkast:
vogelkas (Q077p Hoeselt)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
takkeling:
takkeléng (Q077p Hoeselt),
vlieger:
vlieger (Q077p Hoeselt)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
gêvël (Q077p Hoeselt),
neus wie een aardbeer:
ebber = aardbei.
noas wij en ebber (Q077p Hoeselt)
|
neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
tip:
tip (Q077p Hoeselt),
top:
toep (Q077p Hoeselt)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neuskotten:
nōāskoeter (Q077p Hoeselt),
neuskotten wie een kelderkot:
noaskoeter wij e kallerkoet (Q077p Hoeselt)
|
Neusgaten (neuskoeten, -luiken). [N 109 (2001)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
praam:
prǭu̯m (Q077p Hoeselt),
ring:
rēŋk (Q077p Hoeselt),
ręŋk (Q077p Hoeselt)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|