| 18922 |
bestemmen |
aanwijzen:
oan wijze (Q077p Hoeselt)
|
iets of iemand aanwijzen voor een bepaald doel [betijen, bestemmen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 25105 |
bestendig weer |
hel weer:
hel weer
heͅl wēͅr (Q077p Hoeselt),
vast (weer):
vas weer
vàs wēͅr (Q077p Hoeselt),
vas wèèr
vàs wēͅr (Q077p Hoeselt),
vaste lucht:
vaste loch (Q077p Hoeselt)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)] || lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 33607 |
besvrucht, algemeen |
miemer:
meummĕre (Q077p Hoeselt)
|
Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 21471 |
betalen |
betalen:
ps. omgespeld volgens Frings.
bətālə (Q077p Hoeselt)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 18845 |
beteuterd |
beteuterd:
betötert (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
suf:
suf (Q077p Hoeselt)
|
op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 27448 |
beton |
béton:
bɛtǭ (Q077p Hoeselt)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|
| 30046 |
beton storten |
beton storten:
[beton] stǫrtǝ (Q077p Hoeselt)
|
De aangemaakte vloeibare beton in de bekisting gieten. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(beton)' het lemma 'Beton'. [N 30, 51c]
II-9
|
| 30048 |
betonhouw |
betonriek:
bɛtǭrek (Q077p Hoeselt)
|
Riek waarvan de twee tanden loodrecht op de steel staan. Het werktuig wordt gebruikt bij het maken van beton om de verschillende bestanddelen dooreen te mengen. Zie ook afb. 24. [N 30, 49; monogr.]
II-9
|
| 30045 |
betonijzer |
ijzeren balken:
ęjzǝrǝ balkǝn (Q077p Hoeselt),
ijzeren colonnes:
ęjzǝrǝ kǫlǫns (Q077p Hoeselt),
ijzerwerk:
ęjzǝrwɛrǝk (Q077p Hoeselt)
|
Metalen staven die in het beton worden aangebracht. Beton dat op deze wijze is versterkt, kan beter de erop uitgeoefende buig- en trekspanningen opnemen. De afzonderlijke staven van betonijzer noemde men in Q 83 'ijzers' ('ęjzǝrs'). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 51b]
II-9
|
| 30047 |
betonmolen |
betonmolen:
[beton]mjø̜̄lǝ (Q077p Hoeselt)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.]
II-9
|