e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opper mijt: mɛi̯.t (Hoeselt) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: vel (Hoeselt) Opperhuid (huid, bovenhuid, -vel). [N 109 (2001)] III-1-1
oprecht rechtzinnig: rêchzinnech (Hoeselt) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] III-1-4
oprispen opstoten: dwo stut mich iet op (Hoeselt), rupselen: reupsĕle (Hoeselt) Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)] III-1-2
opruimen opruimen: opruime (Hoeselt) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opscheppen stoefen: stoeffe (Hoeselt, ... ) zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
opschuiven opschuiven: opsjuive (Hoeselt, ... ), opsjuivë (Hoeselt) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] || Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)] III-1-2
opspelen opspelen: opspéle (Hoeselt) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
opstapelen van graanzakken op een hoop leggen: ǫp nǝn hōp lęgǝ (Hoeselt) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
opsteken van de schoven schoofsteken: šø̄fstē̜.kǝ (Hoeselt) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4