18331 |
schootsvel |
voorvel:
vərvel (Q077p Hoeselt)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17962 |
schop |
stamp:
stamp (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt,
Q077p Hoeselt)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)] || Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp, tree, tritt) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
schuil:
sxǫu̯l (Q077p Hoeselt),
šau̯l (Q077p Hoeselt),
šāu̯l (Q077p Hoeselt),
šǫu̯ǝl (Q077p Hoeselt)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
stampen:
stampe (Q077p Hoeselt)
|
Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22754 |
schoppen in het kaartspel |
schoppen:
sjeuppe (Q077p Hoeselt),
sjùppë (Q077p Hoeselt)
|
[2]. Schoppen (bij kaartspel). || Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
18016 |
schor |
hees:
hees (Q077p Hoeselt)
|
Schor [zijn] (hees, gram). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
24492 |
schors (alg.) |
schots:
sjots (Q077p Hoeselt)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schil:
sjeul (Q077p Hoeselt)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33585 |
schorseneer |
schorseneer:
sjorsenérë (Q077p Hoeselt)
|
schorseneren
I-7
|
18283 |
schort zonder borststuk |
voorhanger:
verhèner (Q077p Hoeselt)
|
voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|