18136 |
schrammen |
kretsen:
kretse (Q077p Hoeselt),
schrap:
sjrêep (Q077p Hoeselt)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, (s)krassen, krabbe(le)n). [N 107 (2001)] || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20789 |
schransen |
vreten:
minsë êtë, bèssë, frêtë
frêtë (Q077p Hoeselt)
|
vreten
III-2-3
|
17947 |
schrede |
trede:
trêt (Q077p Hoeselt)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
keken:
kêke (Q077p Hoeselt),
kē̜.kǝ (Q077p Hoeselt),
kwieken:
kwikǝ (Q077p Hoeselt),
kwīkǝ (Q077p Hoeselt)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
I-12, III-3-1
|
21768 |
schrijven |
kribbelen:
onleesbaar
kribbëlë (Q077p Hoeselt),
schrijven:
sjrijve (Q077p Hoeselt),
sjrijvë (Q077p Hoeselt)
|
Noem het (dialect)woord voor: het "met een stift, pen, potlood, krijt enz. aanbrengen van letters of cijfers op papier of een ander vlak voorwerp"? [schrijven] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18871 |
schrikken |
verschrikken:
versjrikke (Q077p Hoeselt)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19536 |
schrobbezem |
schrobbezem:
e: is geen frings
šrup˂bɛ̄səm (Q077p Hoeselt),
schrobborstel:
m
šrup˂boͅsəl (Q077p Hoeselt)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19411 |
schroeien |
aanbranden:
oanbjĕn (Q077p Hoeselt)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
slokken:
sloekke (Q077p Hoeselt)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
sjoebbe (Q077p Hoeselt)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|