e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrammen kretsen: kretse (Hoeselt), schrap: sjrêep (Hoeselt) Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, (s)krassen, krabbe(le)n). [N 107 (2001)] || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)] III-1-2
schransen vreten: minsë êtë, bèssë, frêtë  frêtë (Hoeselt) vreten III-2-3
schrede trede: trêt (Hoeselt) Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] III-1-2
schreeuwen keken: kêke (Hoeselt), kē̜.kǝ (Hoeselt), kwieken: kwikǝ (Hoeselt), kwīkǝ (Hoeselt) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] I-12, III-3-1
schrijven kribbelen: onleesbaar  kribbëlë (Hoeselt), schrijven: sjrijve (Hoeselt), sjrijvë (Hoeselt) Noem het (dialect)woord voor: het "met een stift, pen, potlood, krijt enz. aanbrengen van letters of cijfers op papier of een ander vlak voorwerp"? [schrijven] [N 102 (1998)] III-3-1
schrikken verschrikken: versjrikke (Hoeselt) door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] III-1-4
schrobbezem schrobbezem: e: is geen frings  šrup˂bɛ̄səm (Hoeselt), schrobborstel: m  šrup˂boͅsəl (Hoeselt) bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] III-2-1
schroeien aanbranden: oanbjĕn (Hoeselt) Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] III-2-1
schrokken slokken: sloekke (Hoeselt) schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schub schub: sjoebbe (Hoeselt) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2