22477 |
sjoelen |
sjoelen:
sjoelë (Q077p Hoeselt)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33550 |
sla, algemeen |
kropsalade:
kropslôot (Q077p Hoeselt),
salade:
slōͅət (Q077p Hoeselt),
slôot (Q077p Hoeselt)
|
[Goossens 1b (1960)]kropsla || sla
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
blō in grüüən gəhōt (Q077p Hoeselt),
slaan:
blō in grüüən gəslaogə (Q077p Hoeselt)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
slwop (Q077p Hoeselt)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
sloͅpmuts (Q077p Hoeselt)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
plagje:
cf. VD s.v. "plag, plagge"1. (veroud., gew.) doek, lap, lomp
pleͅkskə (Q077p Hoeselt),
zeverlapje:
zø͂ͅərleͅpkə (Q077p Hoeselt)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtṇ (Q077p Hoeselt)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
rijp:
rejp (Q077p Hoeselt),
slachtvaardig:
slaxvjē̜rǝx (Q077p Hoeselt),
vaardig:
vjęrǝx (Q077p Hoeselt)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
rijp:
ręi̯p (Q077p Hoeselt),
slachtvaardig:
slaxvi̯ē̜rǝx (Q077p Hoeselt),
vaardig:
vi̯ęrex (Q077p Hoeselt)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|
17871 |
slag |
slag:
slōāch (Q077p Hoeselt),
wats:
wats (Q077p Hoeselt)
|
Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)]
III-1-2
|