e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjoelen sjoelen: sjoelë (Hoeselt) het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)] III-3-2
sla, algemeen kropsalade: kropslôot (Hoeselt), salade: slōͅət (Hoeselt), slôot (Hoeselt) [Goossens 1b (1960)]kropsla || sla I-7
slaan houwen: blō in grüüən gəhōt (Hoeselt), slaan: blō in grüüən gəslaogə (Hoeselt) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
slaap slaap: slwop (Hoeselt) Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)] III-1-2
slaapmuts slaapmuts: sloͅpmuts (Hoeselt) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje plagje: cf. VD s.v. "plag, plagge"1. (veroud., gew.) doek, lap, lomp  pleͅkskə (Hoeselt), zeverlapje: zø͂ͅərleͅpkə (Hoeselt) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachten slachten: slaxtṇ (Hoeselt) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slachtklaar rijp: rejp (Hoeselt), slachtvaardig: slaxvjē̜rǝx (Hoeselt), vaardig: vjęrǝx (Hoeselt) Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78] II-1
slachtrijp rijp: ręi̯p (Hoeselt), slachtvaardig: slaxvi̯ē̜rǝx (Hoeselt), vaardig: vi̯ęrex (Hoeselt) Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78] I-11
slag slag: slōāch (Hoeselt), wats: wats (Hoeselt) Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] III-1-2