18035 |
diarree |
aan de/het schijt:
ǫn dǝ šęi̯t (Q077p Hoeselt),
afgang:
ōāfgank (Q077p Hoeselt),
ôofgang (Q077p Hoeselt),
ǭfxaŋk (Q077p Hoeselt),
rappe, de -:
dë rappë (Q077p Hoeselt),
rappë (Q077p Hoeselt),
schijt:
sjijt (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
šęi̯t (Q077p Hoeselt)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)] || ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
I-11, III-1-2
|
21310 |
dief |
een met lange vingers:
eene met lang venners (Q077p Hoeselt),
pikker:
pikker (Q077p Hoeselt),
schelm:
chalm (Q077p Hoeselt),
chelm (Q077p Hoeselt),
schelm (Q077p Hoeselt)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
19807 |
dienblad |
kabree:
kabree (Q077p Hoeselt)
|
dienblad
III-2-1
|
21753 |
dienstplicht doen |
bij de troep zijn:
bij den troep zien (Q077p Hoeselt)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dīp (Q077p Hoeselt)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
bes (Q077p Hoeselt),
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
bes (Q077p Hoeselt),
beͅs (Q077p Hoeselt),
ook in ZND 23, 009
bēs (Q077p Hoeselt)
|
beest [RND], [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bats:
bats (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt,
Q077p Hoeselt),
bil:
bil (Q077p Hoeselt)
|
Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
33520 |
dik sap van steenvruchten |
gom:
gom (Q077p Hoeselt)
|
stijf geworden sap uit steenvruchte (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)]
I-7
|
20532 |
dik worden |
stijf worden:
stijf wjèn (Q077p Hoeselt)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17611 |
dikke neus |
dikke neus:
dikke nōās (Q077p Hoeselt),
kaarsendomper:
kásëndoempër (Q077p Hoeselt)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|