18540 |
broek met split |
fluitjesboks:
fluitjəsbôks (L426z Holtum)
|
broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
bôks (L426z Holtum)
|
broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18423 |
broekspijp |
pijp:
piepə (L426z Holtum)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenriem:
bôksəreem (L426z Holtum)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
vottentas:
vottətèsj (L426z Holtum)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
bôksətèsj (L426z Holtum)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L426z Holtum)
|
broer, Waar woont je broer ook weer? [N I (1964)]
III-2-2
|
22586 |
bromtol |
huildop:
huuldop (L426z Holtum)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brø̄stex (L426z Holtum)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
rijden:
rii̯ǝ (L426z Holtum)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|