23504 |
duitse mis |
duitse mis:
duitsje mes (L426z Holtum)
|
Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenspijker:
duvǝšpīkǝr (L426z Holtum),
duiventil:
duvǝtel (L426z Holtum)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
18006 |
duizelig |
dol:
héé is dul gewoore (L426z Holtum),
duizelachtig:
duzelechtig (L426z Holtum),
duizelig:
den wurste duuzelig (L426z Holtum),
duzelig (L426z Holtum)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
20721 |
dun sneetje brood |
schijfje:
Syst. WBD
sjiefke vleisj (L426z Holtum),
sneetje:
Syst. WBD
sjneeke broat (L426z Holtum)
|
Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34239 |
dunne melk |
blauwe melk:
blau̯w mɛlk (L426z Holtum)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
18685 |
dunne sjaal |
sjaaltje:
sjaelkə (L426z Holtum)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33196 |
duwer van de aanaardhandploeg |
geleider:
geleider (L426z Holtum),
stuur:
štȳr (L426z Holtum)
|
Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c]
I-5
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
balk:
balǝk (L426z Holtum),
dwarsbalk:
dwarsbalǝk (L426z Holtum)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
egelatten:
ē̜gǝlatǝ (L426z Holtum)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
23356 |
dwarsbeuk |
dwarsbeuk:
dwarsbeuk (L426z Holtum)
|
Het dwarsschip, de dwarsbeuk van een kruiskerk [transept?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|