e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoek (tussen twee lijnen) hoek: hook (Horn) hoek [SGV (1914)] III-4-4
hoek van een stuk land tomp: tømp (Horn) Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.] I-8
hoekschop corner (eng.): körner (Horn) Hoekschop. [DC 49 (1974)] III-3-2
hoepel reep: reip (Horn, ... ), rêêp (Horn) Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)] || Hoepel van kinderen. [BN 03] III-3-2
hoepelen repen: reipe (Horn) hoepelen [SGV (1914)] III-3-2
hoepelrok repenrok: reiperok (Horn) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoepels van de huifkar repen: ręi̯pǝ (Horn) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoest hoest: hoost (Horn) hoest [SGV (1914)] III-1-2
hoesten hoesten: hooste (Horn), kuchen: keche (Horn), kóche (Horn) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt armvol: ɛr(ǝ)vǝl (Horn), riek: rēk (Horn) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3