24196 |
kraanvogel |
kranekraan:
kraonekraan (L325p Horn),
kroenekraan:
meestal meervoud
kroenekraan (L325p Horn)
|
kraanvogel [SGV (1914)] || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
kratsen:
kratse (L325p Horn),
kratsen (L325p Horn),
schobben:
sjoebe (L325p Horn)
|
krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18372 |
krakende schoen |
kraakschoen:
kraaksjoon (L325p Horn)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23718 |
kralen van de rozenkrans |
kralen:
kralle (L325p Horn)
|
De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21340 |
kramer |
kramer:
kreêmer (L325p Horn)
|
kramer [SGV (1914)]
III-3-1
|
33896 |
krampig |
kramptrekker:
kramptrɛkǝr (L325p Horn)
|
Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c]
I-9
|
24197 |
kramsvogel |
lijster:
liester (L325p Horn)
|
kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gezet (L325p Horn)
|
krant [SGV (1914)]
III-3-1
|
25034 |
krassen |
kratsen:
kratse (L325p Horn)
|
krassen [SGV (1914)]
III-4-4
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
kraift (L325p Horn)
|
kreeft [SGV (1914)]
III-2-3
|