23336 |
kruidwijding |
onze-lieve-vrouw-kruidwijding:
Oos Leefvrouw kroedwiejing (L325p Horn)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwès (L325p Horn),
Opm. enkele kruiden zijn: knuipskes, dauakel, roije koal, noote takke, êls.
kroedwès (L325p Horn)
|
Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2, III-3-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
kruien (L325p Horn),
schurgen:
šørǝgǝ (L325p Horn)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13, II-3
|
19581 |
kruik |
kruik:
kroek (L325p Horn),
spa-kan:
stenen jeneverkruik, die de landarbeider of keuterboer meenam naar het veld
sjpaa(i)-kan (L325p Horn)
|
kruik [SGV (1914)] || kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26079 |
kruiketting, kruitouw |
kruiketting:
kruiketting (L325p Horn)
|
De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.]
II-3
|
20712 |
kruim |
kruim:
kroem (L325p Horn)
|
kruim [SGV (1914)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kruun (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26081 |
kruipalen |
kruipalen:
krypø̜̄l (L325p Horn)
|
De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.]
II-3
|
24415 |
kruipend ongedierte |
geworms:
eigen spellingsysteem
gewurms (L325p Horn)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17649 |
kruis |
kruis:
kruuts (L325p Horn),
kryts (L325p Horn),
krȳts (L325p Horn)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || kruis [SGV (1914)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-11, I-9, III-3-3
|