e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langwerpige streep van voorhoofd tot neus bles: blęs (Horn) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
langzamer hou: hǫu̯ (Horn) Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96] I-10
lantaarn lantaarn: lantere (Horn), lucht: lught (Horn) lantaarn [SGV (1914)] III-2-1
lap op een schoen huif: hoef (Horn) lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)] III-1-3
laster laster: laster (Horn) laster [SGV (1914)] III-1-4
lastig (werken) lastig: lestig (Horn) lastig [SGV (1914)] III-1-4
laten laten: laote (Horn) laten [SGV (1914)] III-1-2
laten trekken eiwitrust: ęjwetrøs (Horn), rast: rast (zelfst. nmw.) (Horn), trekken: trękǝ (Horn) Het beslag goed laten trekken zodat de versuikering plaatsvindt en de eiwitten omgezet worden. Het werkwoord "laten" werd door de meeste respondenten niet vermeld. [N 35, 38] II-2
laten wijden inwijden: inwieje (Horn), wijden: raozekrans wieje (Horn), wieje (Horn), zegenen: zaigene (Horn, ... ) Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)] III-3-3
latwerk hort: hǭrt (Horn) Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d] I-13