e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaduw, lommer scheem: inne scheem (Horn), schēēm? (Horn), sjeem (Horn, ... ), cf. WNT s.v. "scheem - scheme  sjéém (Horn) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaften schoften: schófte (Horn) schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd schofttijd: schóftied (Horn), unger: Rusttijd na het middagmaal.  do. dən øŋər (Horn) schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: sjanj (Horn) schande [SGV (1914)] III-3-3
schapenvet schapenreut: sjaopereut (Horn) Kent u het woord roet (of root, ruut, riet of iets dergelijks) in de betekenis van runder-, schapen- of geitenvet? Zo ja, in welke vorm? [DC 25 (1954)] III-2-3
scharrelen scharren: šɛrǝ (Horn) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen scheuren: sjeure (Horn) scheuren, in de betekenis van schaterlachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] III-1-4
schede schede: schei (Horn), sjei (Horn) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || scheede [SGV (1914)] III-2-1
schede van de koe schede: sxɛi̯ (Horn) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheen scheen: scheen (Horn) scheen [SGV (1914)] III-1-1