25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
inne scheem (L325p Horn),
schēēm? (L325p Horn),
sjeem (L325p Horn, ...
L325p Horn),
cf. WNT s.v. "scheem - scheme
sjéém (L325p Horn)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
schoften:
schófte (L325p Horn)
|
schaften [SGV (1914)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
schofttijd:
schóftied (L325p Horn),
unger:
Rusttijd na het middagmaal.
do. dən øŋər (L325p Horn)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sjanj (L325p Horn)
|
schande [SGV (1914)]
III-3-3
|
20696 |
schapenvet |
schapenreut:
sjaopereut (L325p Horn)
|
Kent u het woord roet (of root, ruut, riet of iets dergelijks) in de betekenis van runder-, schapen- of geitenvet? Zo ja, in welke vorm? [DC 25 (1954)]
III-2-3
|
34494 |
scharrelen |
scharren:
šɛrǝ (L325p Horn)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
19045 |
schaterlachen |
scheuren:
sjeure (L325p Horn)
|
scheuren, in de betekenis van schaterlachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)]
III-1-4
|
17800 |
schede |
schede:
schei (L325p Horn),
sjei (L325p Horn)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || scheede [SGV (1914)]
III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
schede:
sxɛi̯ (L325p Horn)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17774 |
scheen |
scheen:
scheen (L325p Horn)
|
scheen [SGV (1914)]
III-1-1
|