19489 |
valgordijn, rolgordijn |
valgordijn:
valgordien (L325p Horn)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
valle (L325p Horn)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
vals (L325p Horn)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (L325p Horn),
fōētele (L325p Horn)
|
Term van kinderen voor "vals spelen". [BN 03]
III-3-2
|
34497 |
van de leg afraken |
uitscheiden:
ūtšęi̯ǝ (L325p Horn)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33221 |
van uitlopers ontdoen |
(scheuten) afbreken:
āfbrē̜kǝ (L325p Horn)
|
Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.]
I-5
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (L325p Horn),
rȳzǝlǝn (L325p Horn)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
26250 |
vang |
praam:
prām (L325p Horn),
vang:
vaŋ (L325p Horn)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
26257 |
vangbalk |
vangbalk:
vaŋbalǝk (L325p Horn)
|
De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.]
II-3
|
26261 |
vanghaak |
haak:
haak (L325p Horn)
|
De van hout of ijzer vervaardigde haak waaraan de vangbalk in ruststand hangt. Zie ook afb. 51.8 en 53. [N O, 12o; A 42A, 82; monogr.]
II-3
|